
Noem me een watje, maar als ik twee mannen samen in één microfoon zie brullen dat ze elkander ooit zwoeren dat ze bloedbroeders waren, dat ze dat nooit zouden vergeten, elkaar niet zouden verraden, nooit zouden opgeven - een half mensen leven nadat ze voor het eerst samen zongen, en met eigen ogen zie dat er van deze onbezonnen, naïeve jongensbeloftes nog steeds geen woord van geloven blijkt te zijn, dan smelt ik.
Ik ben niet van de herenliefde, maar wel van de mannenromantiek. No retreat, no surrender baby.
Een tijdje geleden stonden ze er weer, wang tegen wang, in het Gelredome in Arnhem: Little Steven (58) en Bruce Springsteen (59). Ja, ik ben fan. Fan = bootlegs, t-shirts, foto's, ingelijste songteksten, kaarten kopen voor alle optredens die de bloedbroeders binnen een straal van 500 kilometer van mijn woonhuis geven.
Wie Springsteen nooit live heeft gezien, zal het licht nooit zien.
Wat maakt concerten van Bruce Springsteen and the houserocking, pants dropping, brain shocking, earthquaking, booty shaking, love making, sexifying, electrifying, woman shriking, grown men crying, legendary E-street Band nu tot gebeurtenissen die een mens tot in het diepst van zijn ziel kunnen raken?
Natuurlijk, een concert van Springsteen duurt bijna langer dan het hele leven van Kurt Cobain, maar dat is het niet.
Natuurlijk, de songs zijn nog imponerender dan op de plaat, maar dat hebben meer artiesten. Natuurlijk, zijn teksten geven je het gevoel dat je in zijn leven bent gekropen, maar nee, wat een concert van Springsteen tot een sacrale dienst maakt, is iets anders.
Anders dan bij U2 heeft Bruce onder zijn fans amper nieuwe aanwas die de band voor het eerst live gaat zien. Anders dan bij Justin Timberlake komen er bij Bruce geen jonge meisjes die weleens live een nat broekje willen krijgen bij het aanschouwen van hun ster. Anders dan bij de Stones komen hier geen mensen voor de nostalgie. Bij een concert van The Boss komen mensen aan wie je ziet dat ze er ook in 2002, 1992, 1988, 1985 en soms al in 1978 bij waren en dat van elkaar weten en voelen, omdat ze alle rituelen uit hun hoofd kennen die bij een Springsteen concert horen. Zoals de man die achter me stond mijn armen tijden Badlands optilde en me vermanend 'handjes omhoog hé' toesprak. Bij een concert van The Boss zie je opvallend veel mannen van in de veertig, vijftig, alleen, waarschijnlijk omdat niemand in hun familie of vriendenkring begrijpt wat ze toch in die Springsteen zien. Wij wel, het is zoals Bono ooit over hem zei; They call him the Boss. But he's not the Boss. He works FOR us.
Ja, dit is een artiest zoals een artiest bedoeld is: mensen zich voor even intens verbonden met elkaar laten voelen, mensen voor even boven zichzelf laten uitstijgen. Uplifting, een mooier woord kan ik er niet voor bedenken. Bruce Springsteen, The Boss, The E-street Band en hun publiek zijn het levende bewijs dat sommige songteksten over vriendschap en broederschap geen romantische tienerbeloftes, maar waarheid zijn en blijven, ook na dertig jaar.
No retreat baby, no surrender.
( Deze column heb ik gejat van Kluun, hij beschrijft The Boss zo goed)